27.09.2013 Views

Moortje van Bredero - Dalton Voorburg

Moortje van Bredero - Dalton Voorburg

Moortje van Bredero - Dalton Voorburg

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Bredero</strong>, <strong>Moortje</strong> vzn. 1028b-1044a<br />

17<br />

soo ick na haar was gaande<br />

So ontmoet my Jan kray, mijn noom die hiel my staande,<br />

Ick sweerje dat ick hem niet met mijn ooghen sach<br />

In een heel hallef jaar, als juyst op desen dach<br />

Doen ick hem alderbest wel moghen hadt ontbeeren.<br />

Koenr. Wel gingje niet weerom?. Writs. Ick dorst niet ommekeeren.<br />

Hij was mijn op het lijf, eer ick het sach, of wist,<br />

Ick hadde anders in een steegjen eens ghepist:<br />

Den schudde-bol, die sprack al stamerend' met lispen<br />

Wel hoe bocht-jachtie dus? Dit moet ick u berispen.<br />

Hoe dus wilt-weyich? ha! wat sinje voor een knecht?<br />

Secht u vaer dat ick ben gheroepen voor het recht,<br />

En stae op Schepens rol, en dat hy teghen morghen<br />

My eenen Advokaat, en voorspraack moet besorghen:<br />

Dit was telckens weer an en duurde sonder endt.<br />

Hy gingh, ick sach, ick liep vast hier en daer ontrendt,<br />

Maar vont haar nieuwers niet.<br />

Vergelijken we deze teksten, dan blijkt Bourlier een getrouw vertaler, al schijnt het<br />

of hij de vraag ‘Quid tum?’ aan de oom in de mond heeft gelegd in plaats <strong>van</strong> aan<br />

de neef. Van Ghistele kan men nog tamelijk nauwkeurig noemen, <strong>Bredero</strong> geeft<br />

helemaal een vrije bewerking. De inhoud <strong>van</strong> het voor Terentius zo karakteristieke<br />

vs. 336 met zijn vier raak tekenende adjectiva en participia (incurvos, tremulus,<br />

labiis demissis, gemens) tracht Van Ghistele op eigen wijze weer te geven door<br />

schudhoyende (‘hoofdschuddende’) en de vergelijking met een huckende kerre<br />

(‘een waggelende kar’). Dat is niet alleen minder en anders dan wat Terentius<br />

schreef, maar ook is de stilistische puntigheid <strong>van</strong> Terentius verloren gegaan. Bij<br />

<strong>Bredero</strong> vinden we, dank zij Bourlier, wat meer <strong>van</strong> het oorspronkelijke terug in zijn<br />

vs. 1036: ‘Den schudde-bol, die sprack al stamerend' met lispen’ (zou hij schudde-bol<br />

niet aan Van Ghisteles schudhoyende ontleend hebben?), maar het komt pas zeven<br />

verzen verder, na een lange invoeging, die een gesprek met Koenraat, later nog<br />

voortgezet, insluit en de scène drastisch in het Amsterdamse volksleven plaatst (Ick<br />

hadde anders in een steegjen eens ghepist). Van het prachtig levende, flitsende<br />

gesprek in de vzn. 338-339 (Scin quid ego te volebam? - Dic. - Cras est mihi iudicium.<br />

- Quid tum?) komt bij geen der bewerkers stilistisch iets terecht. Het korte, maar<br />

alles zeggende abiit hora (vs. 341) wordt door de dichters wijdlopig verzwakt. Het<br />

G.A. <strong>Bredero</strong>, <strong>Moortje</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!