27.09.2013 Views

Moortje van Bredero - Dalton Voorburg

Moortje van Bredero - Dalton Voorburg

Moortje van Bredero - Dalton Voorburg

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

68<br />

‘ghebruyckende’, ‘denckende’, ‘aenmerckende’. In zijn al genoemde afscheidscollege<br />

heeft dr. Damsteegt het gezamenlijke proza <strong>van</strong> <strong>Bredero</strong> grammaticaal en stilistisch<br />

gekarakteriseerd; wat het laatste betreft concludeerde hij: ‘Hij kent de stijlmiddelen<br />

<strong>van</strong> zijn tijd en past ze bewust en over het algemeen met het gewenste effect toe’.<br />

‘Werkelijke tekortkomingen in zijn syntaxis’ zijn zeldzaam 1 . In de ‘Inhoudt’ met zijn<br />

genoeglijke aanhef vinden we een geval <strong>van</strong> incongruentie tussen bijvoeglijke bijzin<br />

en antecedent zoals thans in onverzorgd praten ook voorkomt: ‘een persoon die<br />

Vrouw noch Man en was, die daer te landen veeltyts wierden gebruyckt voor<br />

Kamerlingen’ (zie blz. 119, r. 4-5); de latinistische voorkeur voor relatieve aansluiting<br />

heeft <strong>Bredero</strong> blijkbaar besmet, zodat hij in r. 44 schrijft: ‘het welck hy haar belooft,<br />

en schenckt haer op haer versoeck een Mooris’. Verstaanbaar maar onvolmaakt<br />

is: ‘In deze swaricheyt zynde, komt op't slach syns Vaders Makelaar’ (r. 50). Het<br />

zgn. ontbreken <strong>van</strong> inversie in ‘Sluytelyck, men wert wijs, dat enz.’ is in de 17de<br />

eeuw niet ongewoon. De oratorische Opdracht aan Van Dijck dient aan hoger eisen<br />

te beantwoorden; daarin moet de lange periode blz. 111, r. 44-58 (‘En nademaal ...<br />

handeldt’) als niet geslaagd worden beschouwd. Immers met ‘beneffens dien weet<br />

ick ...’ begint niet een zgn. geïntercaleerde zelfstandige zin, maar een tweede<br />

bepaling, doorlopende tot ‘gevielen’ en evenals het voorafgaande zinsgedeelte<br />

ondergeschikt aan ‘Hebbe ick niet kunnen noch willen na laten ...’; m.a.w. het<br />

gezegde ‘weet ick’ hoorde aan te sluiten bij het onderschikkende voegwoord<br />

‘nademaal’. De ‘Reden’ is minder eerbiedig geschreven dan de Opdracht, hetgeen<br />

enige losheid in de constructies schijnt te hebben meegebracht: ‘sulcx dat ... hy<br />

souwder ... kaal afghekomen hebben’ (blz. 115, r. 23-24); ‘een Fransche tolck ...<br />

die, gheloof ick dat hem oock niet grondich verstaan heeft’ (blz. 115, r. 30-31); ‘doen<br />

hy my ... verscheen, ick stondt in beraadt ...’ (blz. 115, r. 33-34) enz.<br />

De komedie én het voorwerk vloeien over <strong>van</strong> voorbeelden <strong>van</strong> een complex <strong>van</strong><br />

verwante stijlmiddelen, die men zou kunnen samenvatten onder het hoofd:<br />

‘verzwarende herhaling’, desgewenst naar het voorbeeld <strong>van</strong> de aloude term<br />

amplificatio: ‘vermeerdering’. Een <strong>van</strong> de hier bedoelde typen is Stoett zozeer<br />

opgevallen, dat hij er - ondanks zijn overheersende belangstelling voor de<br />

taalgeschiedenis - op blz. XXIII <strong>van</strong> zijn standaardeditie een opsomming <strong>van</strong> geeft,<br />

namelijk de allitteratie: ‘te laat met leedt’ (vs. 54), ‘lieve lust’ (vs. 1285),<br />

1 B.C. Damsteegt, Van Spiegel tot Leeuwenhoek, blz. 45.<br />

G.A. <strong>Bredero</strong>, <strong>Moortje</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!