07.08.2013 Views

Het beleid inzake unieke regionale talen

Het beleid inzake unieke regionale talen

Het beleid inzake unieke regionale talen

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

13<br />

14<br />

15<br />

<strong>Het</strong> BIC-onderzoeksmodel<br />

gepasseerd moeten worden voordat er sprake van overheidshandelen is. De<br />

eerste barrière bestaat uit het omzetten van wensen in eisen. Vervolgens<br />

moeten eisen tot politieke strijdpunten worden getransformeerd. Zaken die<br />

deze eerste of tweede barrière niet weten te passeren, worden non-decisions<br />

genoemd. De derde fase is die van de besluitvorming. Maar wanneer ook die<br />

barrière is genomen, wil dat nog niet zeggen dat daarmee een beslissing is<br />

genomen die ook inderdaad leidt tot een vervullen van de oorspronkelijke<br />

wensen en behoeften. Beslissingen kunnen een symbolisch karakter hebben,<br />

of anders uitpakken dan eerder bedoeld was. De vierde barrière in het<br />

<strong>beleid</strong>sproces bestaat vervolgens uit de implementatie.<br />

De agendabouwbenadering kan als heuristisch instrument buitengewoon<br />

vruchtbaar zijn, zoals onder meer de studie van Outshoorn (1986) laat zien. 13<br />

Maar het barrièremodel roept ook de nodige kritiek op. Zo wijst<br />

Trappenburg (1995:209) erop dat het <strong>beleid</strong> in Nederland vaak niet langs de<br />

weg van een hindernissenrace, zoals de agendabouwbenadering<br />

14<br />

veronderstelt, tot stand komt. Een groot deel van de Nederlandse politiek<br />

bestaat, zo constateert zij, uit gelijkgestemde actoren, die binnen bepaalde<br />

15<br />

‘<strong>beleid</strong>skokers’ tot politieke zaken komen. Bovendien laat de praktijk zien<br />

Outshoorn (1986) heeft met behulp van het barrièremodel de totstandkoming van de Nederlandse<br />

abortuswetgeving geanalyseerd. Zij kwalificeert de agendabouwbenadering niet als een<br />

verklarende theorie, maar als een soort referentiekader om het politieke proces te ordenen<br />

(Outshoorn, 1986:43). In haar proefschrift <strong>inzake</strong> de Nederlandse abortuswetgeving worden<br />

niet vier, maar zes verschillende fasen voor het <strong>beleid</strong>sproces onderscheiden. Aan de hiervoor<br />

genoemde fasen gaat in haar visie een prepolitieke fase vooraf, waarin ogenschijnlijk geen<br />

problemen bestaan en er consensus lijkt te zijn door de heersende ‘mobilization of bias’. Die<br />

fase verandert wanneer nieuwe wensen worden geuit. Die nieuwe wensen hoeven trouwens<br />

niet van buiten de <strong>beleid</strong>svormingsinstituties afkomstig te zijn, maar zullen in veel gevallen<br />

juist een ‘intern’ initiatief betreffen. Vervolgens begint de fase van uitwerking van politieke<br />

eisen: ‘issue formation’.Wanneer de relevante gezagsdragers erkennen dat het op hun weg ligt<br />

iets met de geformuleerde eisen te doen, wordt de politieke agenda bereikt. Vervolgens gaat<br />

het erom of er wel of geen besluit wordt genomen. <strong>Het</strong> proces wordt besloten met de invoering<br />

van het genomen besluit en als laatste de uitvoering van het besluit, waarmee tevens de<br />

<strong>beleid</strong>seffecten van het besluit duidelijk worden (Outshoorn, 1986:70-72).<br />

De agendabouwbenadering is in Nederlandse <strong>beleid</strong>sstudies ook toegepast door onder meer<br />

J.G. van Rijn en C. Sieben (1991); M. Hischemöller (1993), en F. Joldersma (1993).<br />

<strong>Het</strong> is de vraag of Trappenburg niet te snel concludeert dat er in de Nederlandse politiek<br />

slechts zelden sprake is van een hindernissenrace. Die constatering mag opgaan voor het<br />

niveau van de centrale overheid, maar gaat voorbij aan de ervaringen van de lagere overheid<br />

met de centrale overheid, of die van de periferie met het centrum, of die van de minderheid<br />

met de meerderheid. In die gevallen gaat het immers juist niet om een a priori deel uitmaken<br />

van de ‘ijzeren ring van gesloten nationale <strong>beleid</strong>scircuits’ (Hemminga, 1997:34-35).<br />

Een fraai voorbeeld van gelijkgestemde actoren, wordt door Ringeling (1993:161) gegeven,<br />

wanneer hij de samenwerkingsovereenkomst tussen de directeur-generaal ruimtelijke ordening<br />

en de directeur-generaal milieubeheer, beide hoge ambtelijke functies van het ministerie van<br />

Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, noemt. Overigens wordt het bestaan<br />

63

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!