07.08.2013 Views

Het beleid inzake unieke regionale talen

Het beleid inzake unieke regionale talen

Het beleid inzake unieke regionale talen

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

24<br />

25<br />

76<br />

<strong>Het</strong> <strong>beleid</strong> <strong>inzake</strong> <strong>unieke</strong> <strong>regionale</strong> <strong>talen</strong><br />

24<br />

Pleitcoalities worden niet alleen gevormd door overheidsinstituties. Ook<br />

allerlei private organisaties en belangengroepen, alsmede de<br />

eerdergenoemde actoren uit de tweede lijn van het <strong>beleid</strong>svormingsproces,<br />

die een rol spelen in het ontstaan, de verspreiding en de evaluatie van<br />

<strong>beleid</strong>sideeën, worden tot de pleitcoalitie gerekend (Sabatier, 1993:23).<br />

Interdependentie tussen de actoren binnen een <strong>beleid</strong>ssubsysteem vormt een<br />

kenmerk van ieder <strong>beleid</strong>snetwerk. Een dergelijke interdependentie is het<br />

gevolg van twee samenhangende oorzaken. Eén oorzaak is dat actoren een<br />

geheel aan basiswaarden en regels delen. Hiervoor is de vergelijking met de<br />

kaatssport en het cricket gemaakt. Die vergelijking maakt ook duidelijk dat<br />

actoren/spelers bereid moeten zijn om van een minimum aan<br />

25<br />

gemeenschappelijke regels uit te gaan. Gemeenschappelijke regels zijn van<br />

Sabatier en Jenkins-Smith (1993a:214) wijzen voor wat betreft het onderscheid tussen overheids-<br />

en niet-overheidsactoren, op het feit dat overheidsactoren in het algemeen geen neutrale<br />

positie innemen, maar evenals de niet-overheidsactoren tot een pleitcoalitie behoren. Zij<br />

nemen echter vaak minder extreme posities in dan hun medecoalitieleden die afkomstig zijn<br />

uit specifieke belangengroepen. Verder vragen zij aandacht voor het feit dat de overheid geen<br />

monolitisch apparaat vormt. Op de verschillende niveaus en in verschillende organen en<br />

diensten worden geen uniforme opvattingen gehuldigd. Godfroij (1995:179) wijst eveneens<br />

op het ontbreken van een uniforme grondslag aan het interacteren van de verschillende<br />

actoren. Overheidsactoren onderscheiden zich daarin niet van private actoren, toch kan de<br />

overheid als een bijzondere actor worden gezien. Zo wijst Ringeling (1990:55-70) op de specifieke<br />

positie en rol van de overheid, zoals die onder meer naar voren komt in de traditionele<br />

staatstaak van het handhaven van de openbare orde.<br />

Berveling (1994:17) maakt een onderscheid tussen actoren mèt stemmacht: de beslissers, en<br />

actoren die stemmacht moeten ontberen: belanghebbenden. De laatste categorie wordt verder<br />

onderscheiden naar benoemde en niet-benoemde belanghebbenden. Bij de eerste moet worden<br />

gedacht aan door de overheid ingestelde raden en adviescommissies of organisaties die een<br />

door overheid erkende advies- of inspraakrol vervullen. De tweede groep bestaat uit<br />

organisaties die op eigen titel, dat wil zeggen zonder daartoe door de overheid te zijn ingesteld<br />

of erkend, invloed op de besluitvorming trachten uit te oefenen. <strong>Het</strong> onderscheid tussen<br />

benoemde en niet-benoemde belanghebbenden doet meer recht aan een werkelijkheid die<br />

onder meer bestaat uit Nederlandse ‘zbo’s’: zelfstandige bestuursorganisaties (Tolsma,<br />

Boekenoogen, Kraan-Jetten, 1995:286-289) of Britse ‘Quango’s’: quasi-non-governmentorganizations<br />

(Ashford, 1981:39), dan het onderscheid dat Van Waarden (1992:33) maakt<br />

tussen overheids- en private actoren. Van de eerste kan gezegd worden dat deze een integraal<br />

publiek belang vertegenwoordigen, waarbij het om meer gaat dan alleen de voor eigen rol of<br />

positie of één sectoraal aspect van de overheidsbemoeienis gunstige gevolgen van een <strong>beleid</strong>suitkomst.<br />

Voor de private actoren zouden juist de eigen belangen domineren (Koekkoek,<br />

1988:33). Drees (1985:27) geeft een overzicht van de diverse ministeriële belangen, die niet<br />

beperkt zijn tot het bereiken van de directe politieke doelen, maar ook te maken hebben met<br />

idealisme, het veilig stellen van de eigen zetel, de populariteit onder de kiezers, de rust binnen<br />

het eigen departement, een goede relatie met bevriende kamerfracties, etc. Toirkens (1988:15)<br />

maakt een onderscheid in vier hoofdcategorieën van belangen, te weten het algemeen belang,<br />

sectoraal belang, groepsbelang en individueel belang.<br />

In een op structurele aanpassingen gericht <strong>beleid</strong> is het juist de bedoeling om die regels te<br />

veranderen.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!