12.07.2015 Views

Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer ... - Cepa

Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer ... - Cepa

Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer ... - Cepa

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

6.7.3.10 Aansluiting naar de decompressieinrichtingenDe verbindingen naar de decompressieinrichtingen moeten zodanig gedimensioneerd zijn dat <strong>het</strong> vereistdebiet onbelemmerd bij de veiligheidsinrichting kan toekomen. Tussen de houder en de decompressieinrichtingenmag geen afsluiter aangebracht zijn, behalve indien de decompressieinrichtingen – vooronderhoud of voor andere doeleinden – in dubbel geinstalleerd zijn; in dat geval moeten de afsluiters diede op dat moment in gebruik zijnde inrichtingen voorafgaan in open stand vergrendeld zijn, of moeten deafsluiters zodanig door een vergrendelingssysteem met elkaar verbonden zijn dat altijd ten minste één vande dubbele inrichtingen in gebruik is en aan de voorschriften van 6.7.3.8 kan voldoen. Niets mag eenopening belemmeren die naar een ontluchtings- of een decompressieinrichting leidt dat <strong>het</strong> decompressiedebietvan de houder naar die inrichtingen zou kunnen beperken of onderbreken. In voorkomend gevalmoeten de beluchtingsinrichtingen of de uitlaatleidingen, die stroomafwaarts van de decompressieinrichtingenvoorkomen, bij <strong>het</strong> in de atmosfeer brengen van de afgeblazen dampen of vloeistoffen slechtseen minimale tegendruk op de decompressieinrichtingen uitoefenen.6.7.3.11 Plaatsing van de decompressieinrichtingen6.7.3.11.1 De inlaten van de decompressieinrichtingen moeten op de bovenzijde van de houder geïnstalleerd zijn, zodicht als mogelijk bij <strong>het</strong> midden van de houder in lengte- en dwarsrichting. Alle inlaten van dedecompressieinrichtingen moeten zich in de dampfase van de houder bevinden wanneer deze maximaalgevuld is, en de inrichtingen moeten zodanig geïnstalleerd zijn dat de dampen onbelemmerd kunnenontsnappen. Bij brandbare niet gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen moet <strong>het</strong> afgeblazen gas ver van dehouder weggeleid worden, op een zodanige manier dat ze niet op de houder kunnen terugslaan.Beschermingsinrichtingen die de gasstroom afbuigen zijn toegelaten op voorwaarde dat de vereistecapaciteit van de decompressieinrichtingen niet wordt verminderd.6.7.3.11.2 Er dienen maatregelen getroffen te worden om de decompressieinrichtingen buiten <strong>het</strong> bereik vanonbevoegde personen te houden en om te vermijden dat ze beschadigd zouden worden als de mobieletank omkantelt.6.7.3.12 PeilinrichtingenEen mobiele tank moet uitgerust zijn met één of meerdere peilinrichtingen, tenzij ze bestemd is om opmassa gevuld te worden. Peilinrichtingen uit glas en uit andere breekbare materialen die rechtstreeks incontact staan met de inhoud van de tank mogen niet gebruikt worden.6.7.3.13 Steunen, raamwerken, hijs- en stuwageinrichtingen van de mobiele tanks6.7.3.13.1 De mobiele tanks moeten met steunen ontworpen en vervaardigd worden die een stevige basis tijdens <strong>het</strong>vervoer verschaffen. Daarbij moet rekening gehouden worden met de in 6.7.3.2.9 gespecificeerdekrachten en de in 6.7.3.2.10 gespecificeerde veiligheidsfactor. Onderstellen, raamwerken, dragendestructuren of andere gelijkaardige constructies zijn toegelaten.6.7.3.13.2 De gecombineerde belastingen die door de steunen (onderstellen, raamwerken, enz.) en de hijs- enstuwageinrichtingen van de mobiele tank uitgeoefend worden, mogen geen overmatige spanningen in om<strong>het</strong> even welk deel van de houder veroorzaken. Alle mobiele tanks moeten uitgerust zijn met permanentehijs- en stuwageinrichtingen. Deze inrichtingen moeten bij voorkeur op de steunen van de mobiele tankgemonteerd zijn, maar ze mogen aangebracht worden op verstevigingsplaten die bij de ondersteuningspuntenaan de houder bevestigd zijn.6.7.3.13.3 Bij <strong>het</strong> ontwerpen van de steunen en raamwerken moet rekening gehouden worden met de gevolgen vancorrosie onder invloed van de atmosferische omstandigheden.6.7.3.13.4 Lepelsleuven moeten afgesloten kunnen worden. De middelen waarmee deze sleuven afgesloten wordenmoeten een permanent onderdeel van <strong>het</strong> raamwerk zijn of op een permanente wijze aan <strong>het</strong> raamwerkbevestigd zijn. Mobiele tanks met één enkel compartiment waarvan de lengte kleiner is dan 3,65 m,moeten niet voorzien zijn van afgesloten lepelsleuven, op voorwaarde dat:a) de houder, met inbegrip van alle uitrustingsstukken, goed beschermd is tegen de stoten van de lepelsvan de vorkheftruck; enb) de afstand tussen de middelpunten van de lepelsleuven ten minste gelijk is aan de helft van demaximale lengte van de mobiele tank.6.7.3.13.5 Indien de mobiele tanks gedurende <strong>het</strong> vervoer niet beschermd zijn conform 4.2.2.3, moeten de houdersen de bedrijfsuitrustingen beschermd worden tegen beschadigingen ten gevolge van een laterale oflongitudinale stoot of van <strong>het</strong> omkantelen. Uitwendige uitrustingsstukken moeten zodanig beschermd zijndat de inhoud van de houder niet kan vrijkomen bij stoten of wanneer de mobiele tank omkantelt op zijnuitrustingsstukken. Voorbeelden van beschermingsmaatregelen zijn:a) de bescherming tegen laterale stoten, die kan bestaan uit stangen in de lengterichting die de houderaan beide zijden ter hoogte van zijn zwaartelijn beschermen;b) de bescherming van de mobiele tank tegen <strong>het</strong> omkantelen, die kan bestaan uit versterkingsringen ofuit dwars over <strong>het</strong> raamwerk aangebrachte stangen;c) de bescherming tegen stoten van achteruit, die kan bestaan uit een schokbreker of een raamwerk;6.7-23

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!