bekijk - digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren

386
mij goed 1) . Over het voorstel van Bergairolles 2) kunnen wij nog niet spreken. De
laatste rekeningen, die Beauregard bij het Parlement heeft ingeleverd, mogen wel
ter dege worden nagegaan. De la Haye, ce 11 e de l'an 1662.
5749. Aan graaf de Brienne Jr. 3)
. (K.A.)
Quas te video humanissimas literas ad me dedisse 7 o die mensis, nono fuerunt
traditae. Cui hoc testudini imputem, non liquet. Sola Sequanâ dividimur. Hujus
intervalli si biduanum iter est cursori Gallico et expedito, experiamur age, quid segnes
Batavi valeant, etiam σϰάζοντες 4) . Hos inquam claudicantes et sui naturâ versiculos
et autoris inscitiâ audeo ad te mittere, vir eximie, postquam non omnibus aulae
vestrae literatis contemptui fuere, ut quidem amici referunt, sed amici. Cense tu pro
imperio, cui me submitto, libens meritoque, et vale, patriae meum decus. Lutet., 3
Id. (11) Ian. CIƆIƆCLXII.
5750. Aan H. de Lionne. (K.A.)
Monsieur de Lionne est tres-humblement supplié d'aggreer que pour luy sauver
l'importunité d'une visite parmi la grande presse de ses occupations que la seule
harmonie doibt pouvoir interrompre, ce memoire luy soit presenté de loing,
comprenant la substance de ce qui fut representé de bouche hier à S.M. par 5) .....
Paris, 18 Jan. 1662.
5751. Prinses Amalia van Oranje. (H.A.)
Op mijne laatste brieven aan den kanselier en den graaf van S. t Albans heb ik nog
geen antwoord. ‘Cependant j'estime necessaire d'attendre cette response, avant
que de resoudre d'escrire au Roy, touchant la proposition que vous faites, d'establir
par provision un bon commandeur en Orange, en attendant que toute la tutele soit
tombée d'accord du choix d'un bon gouverneur, que je ne trouve pas tant estrange.’
De memorie van onze gezanten vind ik heel
1) Waarschijnlijk een stuk over de baldadigheid van eenige dronken lieden te Oranje; zie No.
5738. Een afschrift er van is bij de papieren, maar is niet gedateerd.
2) Hij was advokaat te Oranje.
3) No. 5749 a, b. Met Latijnsche briefjes van 12 Jan. en 14 Febr. (beide K.A.) vraagt Huygens
eene audientie bij den Koning aan.
4) Misschien begeleidde het briefje het vers In effigiem Regis (vgl. Gedichten, blz. 7), den 4 den
Jan. geschreven, en dat Ad Ill. Capellanum (t.a.p., blz. 8) van 5 Jan.
5) Den 17 den Jan. overhandigde Huygens den Koning weer eene ‘proposition’. De stukken
bevinden zich bij de papieren. Daarin wijst hij er op, 1 o . dat de vroegere gouverneur
verantwoordelijk is voor zijne daden, en niet de voogdij; 2 o . dat de vestingwerken van Oranje,
die nu geslecht zijn, niet kunnen worden hersteld door een jongen Prins ‘surchargé de debtes’;
3 o . dat de katholieke godsdienst nu evenmin gevaar loopt als vroeger; 4 o . dat
ongeregeldheden, als kort geleden zijn voortgekomen, niet kunnen worden verhinderd door
een vorst, die in zijn land niets te zeggen heeft.
Constantijn Huygens, Briefwisseling. Deel 5: 1649-1663