27.09.2013 Views

"Een speurtocht naar samenhang" - Onderwijserfgoed

"Een speurtocht naar samenhang" - Onderwijserfgoed

"Een speurtocht naar samenhang" - Onderwijserfgoed

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

verkorting woog niet op tegen het gegeven dat leerlingen bij het herstel van een<br />

zevenjarige leerplicht enigszins beter voorbereid, maar in elk geval een jaar later<br />

op de arbeidsmarkt een plaats zochten. Waarschijnlijk zagen met inspecteur Van<br />

Hartingsveldt ook andere rijksschooltoezichthouders in dat de verlenging van de<br />

leerplicht mede bedoeld was om de arbeidsmarkt te ontlasten. Veel leerlingen<br />

gingen op twaalfjarige leeftijd op zoek <strong>naar</strong> een baantje. Het rijksschooltoezicht<br />

vond het intrekken van de leerplichtverkorting dan ook een goede maatregel.<br />

Inspecteur H. van de Weijer stelde in 1929, dat de jeugd door deze maatregel<br />

enerzijds van "een langere en betere opleiding verzekerd" was, terwijl zij ander-<br />

zijds "een jaar langer onttrokken" werd "aan den zwaren veldarbeid", waardoor<br />

ze "een jaar langer van haar blijde jeugd genieten" (OV 1929/2, 143) kon.<br />

Meer financieel succes had het tweede bezuinigingsmiddel, te weten de<br />

verhoging van de leerlingenschaal. In elke klas van de lagere school moesten<br />

met ingang van 1924 meer leerlingen opgenomen worden. Het aantal leerlin-<br />

gen per klas van ongeveer 40 leerlingen werd te gering geacht. De leerlingen-<br />

schaal voor het lager onderwijs werd gesteld op om en nabij 45 leerlingen per<br />

onderwijzer, een maatregel die in 1928 weer ongedaan werd gemaakt. Toen<br />

mochten er weer minder leerlingen een plaats aangeboden worden in de klas,<br />

te weten het oude gemiddelde van 40. Bij het middelbaar onderwijs werd<br />

achtereenvolgens in 1932 en 1934 de klassensplitsing gewijzigd van 26 leerlin-<br />

gen <strong>naar</strong> 30 en van 30 leerlingen <strong>naar</strong> 32. De positie van leraar werd er even-<br />

min als die van de onderwijzer aantrekkelijker op.<br />

Om het werk in de overvolle klassen van de lagere scholen mogelijk te<br />

maken, mochten kleine scholen met ten hoogste drie leerkrachten niet-opgelei-<br />

de, onbevoegde assistenten als onderwijshulp aantrekken. Van deze mogelijk-<br />

heid werd gretig gebruik gemaakt. In 1927 waren er op 757 kleine scholen 800<br />

schoolassistenten (Meysen 1976, 142). De functie van schoolassistenten werd<br />

echter in 1929 weer ongedaan gemaakt, te meer omdat 90% van de schoolhul-<br />

pen bevoegde onderwijsgevenden bleken te zijn. Ze behoorden uiteindelijk tot<br />

de grote groep onderwijzeressen en onderwijzers die zich een plek veroverd had-<br />

den bij het lager onderwijs. Op alle onderwijsinstituten mochten namelijk om het<br />

klassengemiddelde laag te houden pasgeslaagde onderwijzeressen en onderwij-<br />

zers aangesteld worden. Het waren kwekelingen met een onderwijsbevoegd-<br />

heid, de eerdergenoemde kwema's. Deze onderwijsgevenden werden, omdat ze<br />

weinig onderwijservaring hadden ten onrechte gekwalificeerd - want ze waren in<br />

551

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!